Het weekend voorafgaand aan de bekendmaking citeerde in de literatuurbijlage van mijn krant een recensent Hilary Mantel over de stress die literaire prijzen met zich meebrengen: “Je realiseert je dat je er, door schrijver te worden, mee hebt ingestemd de rest van je leven examens af te leggen.” Ik heb daar nooit vrijwillig mee ingestemd. Wat ik verlangde was schrijfvrijheid en blije lezers. Maar misschien heeft elke debuterende schrijver wel zo’n eerste uitgever wiens verwachting ze internaliseert: je werk is geen bestsellermateriaal maar prijzenmateriaal, voortaan zal dat je richtpunt zijn en de toestemming voor je schrijfvrijheid bepalen. Of misschien heeft elke schrijver een vader of een samenleving wier verwachting ze internaliseert: meetbare prestaties, want wat niet meetbaar is, is niet van tel.
En het zijn niet alleen de literaire prijzen, het zijn ook de recensies, het zijn de vertalingen, de blurbs, de toptiens, de eindejaarslijstjes, en wat nog al tot aan de canon…
En de examens zijn altijd publiek en de jury is altijd subjectief en de materie altijd voor velerlei subjectieve interpretaties vatbaar.
En je realiseert je dit alles pas als je al gevangen zit.
De dag na de bekendmaking van de uitslag van de recentste examenronde (ik was gebuisd) nam welgeteld één iemand de moeite en tijd om contact met mij te zoeken en te luisteren naar hoe ik me voelde, om even mee te leven. Voor de rest had ik het raden naar de aard van de stilte waarin ik eenzaam ronddoolde. Was het onverschilligheid, was het gebrek aan empathie, was het schroom of onbehagen, was het plaatsvervangende schaamte, was het onnadenkendheid, was het lafheid, was het koude rationalisatie, was het een lesje in bescheidenheid, was het leedvermaak, was het… Ik herinnerde me tegen wil en dank weer wat ik sedertdien als mijn ontgroening in het literaire wereldje beschouwde: die keer dat ik naast mij twee schrijvers stoer lachend aan elkaar hoorde bekennen hoeveel leedvermaak ze konden voelen als een collega een genadeloze recensie kreeg. Apen. Rots.
Hoe sterk is de eenzame schrijver die kromgebogen over zijn blad tegen de wind zichzelf een weg baant. Hoe eenzaam is de sterke schrijver die kromgebogen over haar blad tegen de wind zichzelf een weg baant.
Ik kijk uit het raam naar de kauwen en zeg tegen mijn man: mocht ik nu mogen kiezen, dan meteen! Op voorwaarde dat jij ook mee verandert.
Waarom is empathie toch zo moeilijk, vraag ik me af terwijl ik mijn vader het concept probeer uit te leggen. Hij meent het oprecht als hij me vraagt: maar hoe zou ik dat moeten kunnen, hoe kan ik me nu verplaatsen in iemand anders??
Is empathie aanleg? Een talent? Is het iets dat je moet leren en is daar een ideale leeftijd voor, en heb je het moment gemist dan is het onherroepelijk te laat, kun je het nooit meer leren? Is het iets dat je afleert in onze koude samenleving?
Het vergt een radicale zachtheid en openheid. Je moet even van je egocentrisme kunnen afstappen, even je ik naar de achtergrond duwen en de ander centraal zetten. En het vraagt ook moed natuurlijk, de moed om naar andermans emotie te blijven kijken zonder aan de verleiding toe te geven de boel snelsnel weg te lachen of rationaliseren of er een handje hol positivisme tegenaan te gooien om dat vervelende onaangename gevoel van de ander zo schielijk mogelijk van de baan te vegen. Er is een niet gespeeld respect voor nodig. En een genereuze grootmoedigheid: dat wat de ander voelt op dat moment belangrijker is dan wat je daar zelf over denkt. Het gaat verder dan dat katholieke ‘behandel de ander zoals je zelf behandeld wilt worden’, je denkt niet aan hoe je zelf behandeld zou willen worden mochten de rollen omgedraaid zijn, nee, je probeert uit te vinden wat de ander nodig heeft. Dat vraagt verbeelding natuurlijk. Vandaar de bewering dat lezers en schrijvers empathische mensen zouden zijn, zij zijn immers geoefend in de verbeelding. Maar verbeelding alleen is dus niet genoeg.
Een zelfverklaarde bewonderende lezer en recensent, die net wat hij zelf een gesprek noemt heeft afgenomen van een andere schrijver, probeert mij te strikken voor zo’n ‘gesprek’. ik antwoord dat ik een interview geen gesprek vind, hij wappert mijn fundamentele bezwaar lachend weg, noemt het ongegeneerd een excuus waarachter ik me verberg. Hij dringt aan. Ik herhaal wat hij al weet: mijn wens onzichtbaar achter mijn werk te kunnen blijven. Op hoge poten en met harde stem verkondigt hij dat het de morele plicht van de schrijver is om naar zijn lezers toe te gaan, hij zal het nog meermaals herhalen, duidelijk een grote overtuiging of hij vindt het zelf een sterk argument. Ik zal elke keer antwoorden dat de enige morele plicht die de schrijver heeft ten aanzien van haar lezers het schrijven is. Nog neemt hij mijn duidelijke meningen niet ernstig – het zal me wel lukken, lacht hij, ik zal je wel overtuigen. Ik schud vriendelijk glimlachend mijn hoofd. Ten einde raad richt hij zich tot mijn man, hij zal je wel overtuigen, zegt hij, lachend natuurlijk, voor de grap natuurlijk want als het om te lachen is mogen paternalistische opmerkingen toch nog gemaakt worden, zo denkt zo’n man dan. Niet alleen is hij met zijn ‘grapje’ bij mijn man aan het verkeerde adres, bovendien zou een goede lezer van mijn boek ook beter moeten weten.
Ik mag, denk ik, wel stellen dat deze geoefende lezer nog geen empathische mens maakt.
Ik ben natuurlijk niet de enige die genoeg heeft van hoe sterk is de eenzame schrijver of hoe eenzaam is de sterke schrijver kromgebogen over haar blad tegen de wind, ik ben niet de enige die hunkert naar een zachte gemeenschap in plaats van de apenrots, niet de enige die verlangt naar meer respect en empathie. Als Letterzetter van het stadsdichtercollectief van Kortrijk schrijft Astrid Haerens: “We hebben een sterk vervlochten, relatief horizontale structuur waarin ik nog steeds verwonderd ben hoeveel zorg en veiligheid er heerst. Er is een vangnet. De literaire wereld wordt vaak gezien als een versnipperd landschap van individuen, zonder koffiekamer, zonder luide ‘state of the arts’ aan het begin van een nieuw seizoen. Het blijft schoorvoetend zoeken naar manieren om verbonden te zijn en solidariteit te vinden in een werkcontext waar nog al te vaak een schrijnend gebrek is aan fair practice [..]”
En dit alles geldt natuurlijk niet alleen voor de literaire wereld, die microkosmos is slechts een schoolvoorbeeld van onze hele samenleving.
Een vocaliste die me al tot tranen geroerd heeft met haar stem, stuurde me een tekst die ze schreef over stem in moederschap. Ook met haar tekst raakte ze me weer diep. Ik blijf erover nadenken.
In het schemergebied tussen slaap en waak, waar de muur tussen bewustzijn en on(der)bewustzijn een voile wordt, kwam vannacht een inzicht tot mij: empathie is afstemmen, is je stem afstemmen op een andere stem om die even samen te dragen, op te tillen om even samen te zingen. Ik dacht aan mijn geliefde kauwen. Ze behoren tot de familie der zangvogels ook al vinden de meeste mensen ze schreeuwlelijken. Merels, zanglijsters, nachtegalen, ja, die zingen, maar kauwen, die roepen toch alleen maar? Merels, zanglijsters, nachtegalen die zingen, het zijn stuk voor stuk territoriale mannetjes die elkaar de loef proberen af te steken door luidkeels te brullen “ik ben hier de baas! dit is van mij! weg hier!” Apenrots.
Als er een kauw roept, roept er altijd minstens één (de levenslange partner) en meestal een hele bende terug. Niet uit concurrentie maar uit solidariteit, uit verbondenheid. Ze roepen terug, stemmen hun roep af op wat de eerste riep, ze antwoorden, ze bevestigen, ze vuren aan, tillen op, dragen bij, ze zijn verbonden in stemmen. Kauwen (en andere kraaiachtigen) zijn trouwens een van die intelligente diersoorten die empathisch gedrag vertonen.
Mocht ik nu mogen kiezen, dan meteen. Op voorwaarde dat mijn levenslange partner meekomt.